‘Een ongenode gast die nooit meer vertrekt en andere ongenode gasten binnen laat in mijn leven.
De deur staat wagenwijd open en mijn huis wordt leeggeroofd.
Wat overblijft is de tocht.
Of is er van mijn huis straks zo weinig meer over dat het er zelfs niet meer tocht?
Maar dat ik als een zachte bries ben, opgerold op mijn bed.
En ik me uiteindelijk mee laat voeren met de wind?’